LANDSCHAPSTEKENING BEOORDELINGSCOMMISSIE MULTIDISCIPLINAIRE KUNSTENCENTRA, WERKPLAATSEN EN FESTIVALS


Status Quaestionis van het landschap

Als Beoordelingscommissie Multidisciplinaire Kunstencentra, Werkplaatsen en Festivals kijk je vanop een uitgelezen positie uit over het kunstenveld. In deze commissie staat de discussie over de overschrijding van de discplinaire velden, en het oprekken van de artistieke praktijk vaak centraal. Algemeen kunnen we stellen dat in de afgelopen jaren de Vlaamse kunstensector meer dan ooit op zoek ging naar nieuwe formules, naar afwijkende toon- en creatiepraktijken, naar een multidisciplinaire invulling van zijn opdracht. Een dynamiek die het Vlaamse subsidiebeleid in de afgelopen decennia heeft aangemoedigd, en die resulteert in de transformatieve, en soms ook experimentele artistieke praktijk binnen de sector.

De commissie beschouwt het dan ook als een must voor Vlaanderen om blijvend te investeren in experimentele, vernieuwende, gespecialiseerde organisaties en/of gezelschappen. Deze voortrekkers zorgen immers voor bevruchting in het veld, bewandelen nieuwe artistieke paden, stellen kritische vragen, onderzoeken alternatieve werkvormen en zorgen op die manier voor de noodzakelijke zuurstof in de bestaande kunstpraktijk. Vlaanderen heeft zich zo de afgelopen decennia kunnen verzekeren van een dynamische kunstensector met een grote internationale uitstraling. Het komt er vandaag op aan die dynamiek en die uitstraling te bestendigen en garanties in te bouwen voor de toekomst. 
Werkplaatsen, festivals en kunstencentra spelen hierin een cruciale rol. Zij functioneren als broeiplaatsen voor toekomstige ontwikkelingen niet alleen op het vlak van de kunsten an sich, maar ook op vlak van interactie tussen kunst en samenleving. Het is van het grootste belang dat ze die rol volwaardig en op een professionele manier kunnen vervullen. 

De commissie is van mening dat een specifieke commissie zoals de hare, met een zeer ‘eclectische’ instroom van initiatieven, er goed aan doet eerder te oordelen naar de geest van het decreet dan naar de letter. Immers, door haar gedegen engagement om alle dossiers grondig te bestuderen en plaatsbezoeken af te leggen, krijgt zij een duidelijk zicht op het erg complexe, woekerende veld in Vlaanderen en Brussel. Zij vindt het hierbij eveneens van groot belang te waken over spreiding en noden.

Globaal wil de commissie in haar adviesstrategie nadrukkelijk aandacht blijven geven aan kunstencentra, festivals en werkplaatsen die het artistieke onderzoek en het experiment voorop durven stellen. Aan plekken waar de globale werking niet opgeschoven is naar een centrumpositie waar minder risico’s genomen (kunnen) worden ten aanzien van het publiek en (dus ook) door de kunstenaars zelf. Die centrumpositie wordt door de commissie naar volle waarde geschat, maar de creatieve praktijk en het experiment moeten daarnaast een meer volwaardige plaats bekleden, in het bijzonder in de kunstencentra en werkplaatsen. De commissie ziet het als haar verantwoordelijkheid om de diversiteit van het landschap te garanderen, een landschap waarin ook de wat ongewone of atypische initiatieven hun plek krijgen. 

Volgens de commissie nemen de kunstencentra in deze evenwichtsoefening een voorhoedepositie in en dragen zij in grote mate de verantwoordelijkheid de wegbereider te zijn voor nieuwe tendensen naar (een) publiek(en) toe.

In verhouding tot de kunstencentra nemen de werkplaatsen ten dele de oorspronkelijke laboratoriumfunctie van de kunstencentra over, en maken zij ten volle gebruik van hun positie als experimentele laboratoria voor nieuwe en transdisciplinaire werkvormen.

De commissie vindt het aangewezen dat bij de toepassing van het kunstendecreet rekening wordt gehouden met de dynamiek van het landschap. Aan de andere kant is de disciplinaire openheid die binnen het landschap groeit echter geen exclusieve verantwoordelijkheid voor deze commissie. Bij het doornemen van de dossiers constateerde de commissie dat veel disciplinegerichte commissies onder de druk van de beperkte middelen een striktere definitie van hun terrein gaan hanteren. Daardoor gaan steeds meer organisaties die buiten de lijntjes kleuren beroep doen op het multidisciplinaire label. Wij willen er echter de nadruk op leggen dat het 'multidiscplinaire' geen exclusief label kan worden voor een 'nieuw' soort kunst, of een verzameling van 'onaangepaste' artistieke initiatieven, die nergens anders onderdak vinden. Wij gaan ervan uit dat alle commissies de kans geven aan vernieuwende, grensverleggende initiatieven en dat ze alert zijn voor nieuwe werkmodellen en artistieke dynamiek.

De commissie is van oordeel dat de diversiteit in organisaties en werkwijzen een dynamische en creatieve culturele sector weerspiegelt en dat een cultuurbeleid daar maximaal moet kunnen op inspelen, hetgeen met dit kunstendecreet mogelijk moet zijn. Om een concreet beleid te voeren en om gerichte keuzes te maken is het echter noodzakelijk om categorieën en hun omschrijvingen zo helder mogelijk te maken. Zoniet is de kans groot dat deze BC een verzameldoos wordt voor een amalgaam van niet te duiden initiatieven. Dit zou een gericht beleid erg moeilijk maken, met gevaar op versnippering van de middelen en een gebrek aan profilering van de werkvormen. Tegelijkertijd wil de commissie ook het belang van een flexibele houding benadrukken in de beoordeling van elk afzonderlijk dossier.

Wat volgt is de omschrijving van de begrippen, zoals ze door de commissie bij de beoordeling van multidisciplinaire aanvragen werden gehanteerd, gebaseerd op de omschrijving in het kunstendecreet en de bijhorende Memorie van Toelichting.

Wij willen deze definities niet hanteren als keurslijven. Het zijn dynamische begrippen en categorieën waarvan de werkingen elkaar kunnen raken. 
Kunstencentra 

Kunstencentra zijn ontwikkelingsgerichte organisaties met een multifunctioneel karakter. Zij hebben als opdracht de ontwikkeling van kunsten te ondersteunen via creatie, reflectie, productie en presentatie. Zij hebben hierbij oog voor de internationale ontwikkelingen wat betreft onderzoek, productie, communicatie en creatie.

Meer concreet houdt dit in dat:
-kunstencentra voeling houden met de nieuwste ontwikkelingen zowel in binnen- als buitenland
-kunstencentra zelf producties tot stand brengen in de brede betekenis van het woord (podiumproducties, tentoonstellingen, performances, digitale formats ...). Ze doen dat via het complexe proces van productieondersteuning. De kunstenaar wordt, in min of meerdere mate en naargelang de individuele behoeften en mogelijkheden van het kunstencentrum, begeleid bij meerdere aspecten van het creatieproces. Het ter beschikking stellen van werk- en toonruimte alleen, wordt door de beoordelingscommissie als onvoldoende beschouwd voor een kunstencentrum.
-kunstencentra de creatie ondersteunen als producent of coproducent en regelmatig ook als opdrachtgever. Dit vraagt uitdrukkelijk om een actieve inbreng, waar financiële ondersteuning slechts ten dele een invulling aan kan geven.
-kunstencentra in hun werking de brug slaan tussen de kunstenaar en het publiek via presentatie. Dit belangrijke presentatieluik bestaat uit de presentatie van eigen werk (productie en/of coproductie) en uit de receptie van bestaande producties uit het binnenlandse en buitenlandse aanbod.
-kunstencentra een goed doordachte en aangepaste communicatiewerking opzetten.

Binnen elk kunstencentrum dient met andere woorden te worden gestreefd naar een evenwichtige verdeling van de middelen tussen deze verschillende opdrachten: creatie, reflectie, productie, presentatie en communicatie. 


Werkplaatsen

Een werkplaats is een organisatievorm die zich toespitst op de ondersteuning van het gehele artistieke maakproces en op de dienstverlening aan kunstenaars. Een werkplaats biedt aan de kunstenaar een ruimte om te werken en begeleidt het artistieke onderzoeks- en/of creatieproces via inhoudelijke feedback of omkadering en via productionele ondersteuning. Sommige werkplaatsen geven naast artistieke en productionele ook zakelijke ondersteuning.

De werkplaatsen zijn complementair aan de kunstencentra. In de WP staan de artiest, zijn traject, zijn onderzoek, zijn creatie centraal, waar de kunstencentra eerder instaan voor de vertaalslag en communicatie van – nieuwe – kunstvormen en -ontwikkelingen naar het brede publiek. 

Werkplaatsen zijn artistieke laboratoria en als dusdanig in eerste instantie eerder proces- dan resultaatgericht. Presentatie en de link met het publiek zijn hier van minder belang, maar kunnen als onderdeel van het productie- of onderzoeksproces wel aan bod komen. Voor vele artiesten is het onderzoek niet langer de voorbereiding van een productie maar behoort het tot de – collectieve – artistieke praktijk zelf.

In feite zijn er zoveel werkplaatsmodellen als er werkplaatsen zijn. In de praktijk blijken sommige WP organisaties te zijn 'op maat van de artiest', en andere eerder laboratoria rond een collectief van makers of onderzoekers. Meestal ondersteunen zij evolutieve projecten die zich voortdurend herdefiniëren. Daardoor stellen zij hun methodologie en werkmodellen voortdurend bij, in voortdurende dialoog met de praktijk van hun werking. Juist die praktijk maakt de rijkdom van deze werkvorm uit.

De voeling met de werkpraktijk van de artiest is van cruciaal belang. De meeste organisatoren in de werkplaatsen volgen de werkprocessen op de voet of worden vaak zelf ingezet in het onderzoeksproces.


Alternatieve managementbureaus

(worden in het kunstendecreet ook werkplaatsen genoemd, maar de beoordelingcommissie verkiest de term alternatieve managementbureaus te gebruiken om een duidelijk onderscheid te maken met bovengenoemde werkplaatsen)

Alternatieve managementbureaus zijn dienstverlenende organisaties die kunstenaars op het zakelijke vlakbijstaan. Zij helpen kunstenaars bij het financiële beheer, de distributie en de promotie van hun werk. Zij verlenen advies aan kunstenaars, verrichten administratieve en productieondersteunende taken en ondersteunen de spreiding.
Alternatieve managementbureaus werken in eerste instantie voor die kunstenaars die:
-'jong' zijn of geen eigen structuur hebben uitgebouwd (niet leeftijdsgebonden, maar in de betekenis van: weinig ervaring hebben) of geen eigen structuur hebben uitgebouwd
- sterk onderzoeksgericht werken (en moeilijk binnen geijkte structuren onder te brengen zijn)
- wier werk zich niet leent tot het onderbrengen binnen een bestaand gezelschap, artistiek huis, organisatie, galerie, …
Alternatieve managementbureaus zijn niet commercieel ingesteld, maar functioneren als de op maat gemaakte begeleiders van moeilijker plaatsbare kunstenaars in hun traject naar speel- en presentatieplekken en een publiek. 


Festivals 

Festivals zijn organisaties die in hoofdzaak de opdracht hebben binnen een welbepaalde tijdspanne de ontwikkelingen in de nationale en/of internationale kunstproductie en het artistiek-maatschappelijke discours op te volgen door middel van presentatie, publiekswerking, reflectie en/of creatie. 

De festivalwerking creëert een verhevigd moment van presentatie en reflectie, waarbinnen de verschillende werken noodzakelijkerwijze met mekaar in dialoog treden, en mogelijk nieuwe perspectieven openen voor debat en interpretatie. De kwaliteit van een festival staat of valt dan ook met de creatie van de presentatiecontext dat het kader creëert waarbinnen de getoonde werken worden gepercipieerd. 

Festivals kunnen flexibel en snel inspelen op de artistieke praktijk door enerzijds de veelheid van wat kan getoond worden en de snelheid van organiseren (kort op de bal). Het publieksvriendelijke format maakt het vaak ook mogelijk om moeilijker werk naar het publiek toe te leiden, waardoor de festivals een uitgelezen plek kunnen zijn voor het introduceren van 'moeilijker' of experimenteler werk.

De commissie wil graag de nadruk leggen op dit potentieel, en op de voortdurende nood aan een artistieke invulling van het festivalkader, om kunstenaars te kans te bieden om hun werk in optimale omstandigheden te tonen en te communiceren met het publiek.


Opvallende tendens in deze subsidieronde:

Vooral de werkvorm werkplaats blijkt te beantwoorden aan een reële behoefte van de kunstensector. Een toenemend aantal organisaties kan zich blijkbaar niet langer vinden in de klassieke werkvormen zoals gezelschap, festival,... en zoekt onderdak bij de werkvorm werkplaatsen. De bestaande werkplaatsen beginnen zich duidelijker te profileren en nemen een steeds belangrijker plaats in het landschap in. De commissie stelde vast dat de bestaande werkplaatsen zich meer en meer zijn gaan professionaliseren, hetgeen zich liet aflezen in de doorgaans gedegen subsidie-aanvragen. In tegenstelling tot de dossiers van de reeds bestaande werkplaatsen, stelden we echter vast dat de kwaliteit van de aanvragen erg laag was bij de nieuwe aanvragers, waarbij de dossiers vaak van onvoldoende inzicht getuigden in de vereisten van het opzetten van een werkplaats. Dit hangt misschien samen met het feit dat de werkplaats één van de weinige categorieën is waar de voorbije jaren echt instroom mogelijk bleek, ook voor initiatieven gedragen door artiesten zelf (cfr. de moeilijke instroom als collectief of gezelschap binnen de monodisciplinaire commissies, het zoeken van artiesten naar nieuwe vormen van artistieke praktijken en organisatievormen?).

Nogmaals: de commissie wil er over waken dat er flexibel omgesprongen wordt met de definitie van de werkvorm werkplaats. Een aantal werkplaatsen heeft een ‘klassieke’ manier van werken (aanbieden van residenties, artistieke en zakelijke begeleiding van kunstenaars) terwijl andere eerder functioneren als een laboratorium waar door een aantal vaste kunstenaars met gastkunstenaars gewerkt wordt rond bepaalde disciplines of mengvormen daarvan. De commissie respecteert de diversiteit van de subsector en is er van overtuigd dat dit de uiting is van een sterke vitaliteit.
Tegelijkertijd wil de commissie alert zijn voor de diverse omvang van de werkplaats. Enerzijds is er een aantal goed uitgebouwde werkplaatsen die een totaalpakket aan onderzoek en begeleiding bieden en dus omvangrijker (moeten) zijn. Anderzijds gaan we er niet van uit dat alle kleine werkplaatsen per definitie moeten uitbreiden (inhoudelijk of kwantitatief). Een gefocuste manier van werken geeft voor bepaalde vormen van onderzoek meer voordelen.
Tegelijkertijd wil de commissie er ook over waken dat de werkplaatsen zich niet solipsistisch gaan opstellen binnen het landschap en dat er gewerkt wordt aan een constructieve doorstroming van kunstenaars en onderzoeksresultaten naar de rest van de sector toe.
De commissie wil ook oog blijven hebben voor de belangrijke tussenpositie die sommige werkplaatsen bekleden tussen kunstopleiding en het professionele kunstenveld. Zij functioneren vaak als transitzone voor pas afgestudeerde makers en zorgen daarbij voor een vlottere start in het professionele circuit.








Sterktepunten huidig landschap 

Professionalisering

Uit de meeste dossiers sprak expliciet de dynamiek van een landschap-in-beweging. De meeste werkplaatsen, festivals en kunstencentra blijven zichzelf voortdurend bevragen en (her-)definiëren in hun werking hun rol op maat van vandaag. Deze kritische houding blijft bovendien niet enkel beperkt tot de grote steden, maar gebeurt in voortdurende dialoog en samenspraak met de meer perifere organisaties.

Zo zien we een duidelijke inhoudelijke inhaalbeweging bij kunstencentra in provinciesteden zoals Buda (Kortrijk), nOna (Mechelen), België (Hasselt)). Dit brengt in sommige, maar niet in alle gevallen, ook een verhoogde professionaliteit met zich mee. Het is echter belangrijk dat we de specificiteit van de verschillende huizen blijven appreciëren en dat we niet één maatstaf voor 'professionele werking' als norm gebruiken voor de hele sector. De diversiteit van de sector is immers haar kracht en de bron voor artistieke vernieuwing met internationale weerklank. Deze dynamische ingesteldheid is de motor voor voortdurende bijsturing en verandering, hetgeen in sommige gevallen radicale gevolgen heeft (zoals bijvoorbeeld bij de herprofilering van het Time Festival). Het is deze dynamiek die de commissie aanmoedigt en wil ondersteunen, en waarvan ze het belang expliciet wilt benadrukken.

Onderling overleg heeft de werkplaatsen er bovendien toe gebracht zichzelf een werkterrein of specialisatie toe te kennen met complementaire beleidsdoelstellingen per organisatie als positief gevolg.


Infrastructuur

Wat de kunstencentra betreft, is er duidelijk een positieve ontwikkeling gaande op infrastructureel vlak: meerdere organisaties (Vooruit, Stuk, nona, ...) koppelen aan een verbeterde behuizing ook een grotere professionaliteit en een efficiëntere publiekswerking. Echter, deze ontwikkeling naar steeds betere infrastructuur houdt ook enkele risico’s in: een verhoging van de logistieke mogelijkheden kan leiden tot een niet-realistische groei van het aangevraagde subsidiebedrag omwille van een uitbreiding van het artistieke programma. Maar ook: een 'beter' gebouw is misschien wel energie-efficiënt, maar brengt ook tal van andere extra kosten met zich mee (o.m. voor onderhoud, beveiliging en uitbating), wat mogelijk ten koste gaat van de artistieke financiële armslag van het huis.

De meeste werkplaatsen zijn uiterst eenvoudig behuisd en slagen erin om met een minimum aan middelen een gastvrije en functionele werkplek te creëren. 


Publiekscommunicatie

In de kunstencentra merken we op dat de activiteiten met een expliciet evenementieel karakter toenemen. De festivalformat dringt door tot in de reguliere jaarwerking van heel wat huizen en wordt vaak ingezet in functie van het werven van media- en publieksaandacht. In sommige gevallen bleek deze festivalformule te weinig gesteund door een voldragen artistiek inzicht. Maar in heel wat andere gevallen zagen we dat kunstencentra de festivalformule inschakelden om kwetsbare kunstenaars een kans te bieden in een publieksvriendelijke omgeving.
  
Daartegenover staat dat de “autonome” festivals – die organisaties die een dossier indienden als 'festival' – qua publieksparticipatie héél goed scoren. Vaste waarden die op regelmatige basis terugkeren, hebben een kwaliteitslabel in de perceptie van het grote publiek. Zij trekken toeschouwers aan die vaak door reguliere instellingen niet bereikt worden. 

Hoewel werkplaatsen niet in eerste instantie publieksgericht zijn, is het opvallend dat verschillende onder hen actief reflecteren over de wijze waarop de werkprocessen kunnen gecommuniceerd worden naar een geïnteresseerd publiek. Zij beschouwen de werkplaats niet als een ivoren toren voor de zoekende kunstenaar, maar blijven alert voor zijn relatie met het (toekomstige) publiek en de maatschappelijke context waarin het kunstwerk ontstaat. 
Ruimer gezien valt het ook op dat in de meeste huizen de educatieve omkadering of publieksbegeleiding een vanzelfsprekend deel is geworden van de artistieke werking, en dat hiervoor ook vaak naar creatievere modellen wordt gezocht. In het geval van meerdere kunstencentra leidt dit ook tot een gevoelige stijging van de bezoekcijfers. 


Maatschappelijke inbedding

Heel wat kunstencentra en werkplaatsen kenmerken zich door een sterke maatschappelijke bekommernis, hetzij door het inhoudelijke (deel)terrein waarop ze werkzaam zijn (bvb. urbane kunsten, stedelijk weefsel, ecologie), hetzij in de keuze van de mensen met wie ze werken of tot wie ze zich richten. Maatschappelijke thema’s worden door een aantal centra duidelijk centraal gesteld in hun werking: politiek, sociaal-maatschappelijke thema’s (Monty), politiek-ecologie (Kaaitheater), digitalisering, nieuwe media (Vooruit) en bewuste internationalisering (0090, Moussem). 


Geografische spreiding

De aanwezigheid van diverse soorten organisaties op eenzelfde artistiek domein in eenzelfde geografisch gebied creëert extra mogelijkheden voor de ontwikkeling van die artistieke discipline (bijv. beeldende kunst in Antwerpen, dans en performance in Brussel), al mag deze opdeling niet te strikt worden geïnterpreteerd, daar ook de transdisciplinaire doorstroming (vooral in de grootsteden) een belangrijke plaats inneemt. 
Anderzijds biedt het werken in de luwte (bijv. Kortrijk of Limburg) ook kansen op onderzoek en ontwikkeling zonder prestatiedwang.

In een aantal gevallen worden de subsidies vanuit het Kunstendecreet toegekend aan organisaties die hoofdzakelijk door een provinciale of lokale overheid worden gesubsidieerd (bijv. Z33). In vergelijking met voorgaande subsidierondes waren deze dossiers nu veel transparanter opgesteld en was veel duidelijker waarvoor op deze BC beroep gedaan werd.
Deze bijkomende subsidies van de Vlaamse Gemeenschap ondersteunen specifieke aspecten van de werking en kunnen zorgen voor internationalisering, extra uitstraling of uitbreiding van deelactiviteiten. De commissie vindt deze spreiding van de lasten voor de kunstproductie over verschillende overheden een boeiende oefening. Dit kan in elk geval extra middelen genereren en verhoogt de betrokkenheid van diverse overheden bij het kunstgebeuren. Deze optie zou een onderwerp van onderhandeling moeten zijn in het vernieuwde kerntakendebat tussen de Vlaamse, de provinciale en gemeentelijke overheden.


Samenwerking

De vraag naar meer samenwerking en de rationalisering van de middelen, is in de laatste jaren duidelijk opgepikt. Niet alleen werken kunstencentra en festivals steeds nauwer samen in de uitwerking van hun programma en de logistieke vereisten daarvan. Ook de werkplaatsen voeren onderling gestructureerd overleg, o.a. via de website kunstenwerkplaats.be, wat versterkend werkt voor de identiteit van elke organisatie, de onderlinge samenwerking en de positionering van deze nieuwe werkvorm. Deze communicatiefunctie zal in een tweede fase worden uitgebreid met een gezamelijk gesprek over de rationalisering van de middelen. 

Ook op bovenlokaal niveau zoeken de werkplaatsen naar nieuwe samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld met kunstencentra die complementair willen werken op eenzelfde artistiek domein. (bvb. WEB, een initiatif van Buda, Vooruit en wp Zimmer in samenwerking met werkplaatsen, kunstencentra en festivals in het buitenland, Amperdans: een festival als resultaat van de samenwerking tussen een gezelschap (Troubleyn/Jan Fabre), een kunstencentrum (Monty), een cultureel centrum (ccBe) en een werkplaats (wpZimmer), of nog: Klein Overleg (Buda, Kc Nona), E40, enz…). Deze samenwerkingsvormen zetten zich ook buiten de kunstensector door, in relatie tot bijvoorbeeld universiteiten en/of creatieve bedrijven (Stuk, Buda, Vooruit, ...), en in de interregionale samenwerkingen (Frans-Vlaanderen, Nederlands-Limburg, …).






Zwaktepunten huidig landschap

Onduidelijke profilering en manklopende samenwerkingen

---verwarring over de categorieën
De dynamiek van de kunstensector zorgt ervoor dat er organisaties ontstaan die (nog) geen plaats vinden in de binnen het Kunstendecreet omschreven types of categorieën. Zo kreeg onze commissie een aantal dossiers te behandelen van initiatieven die naar onze mening niet thuishoren in de door ons te beoordelen categorieën. Bijvoorbeeld één organisatie (Behoud de Begeerte), actief op het vlak van literatuur, is in wezen eerder een productiecentrum of kunstorganisatie die qua type werkvorm te vergelijken valt met de werkvorm van een bepaald type van beeldende kunstorganisatie of theatergezelschap, eerder dan dat ze zou thuis horen onder de categorie kunstencentrum. Men kan zich dan ook de vraag stellen of er in het Kunstendecreet niet een categorie moet worden toegevoegd voor creatie- en productieorganisaties die actief zijn in andere sectoren dan theater, dans, beeldende kunst of architectuur. Hieronder kunnen ook het toenemend aantal creatie- en productieorganisaties vallen die zich crossdisciplinair opstellen of die actief zijn op nieuwe domeinen (bijv. nieuwe media).  

Wij constateren eveneens dat er zich een aantal doorgroeitendensen voordoen die maken dat er een verschuiving is richting kunstencentra, bijvoorbeeld vanuit de festivalsector (cf. TAZ, Moussem: evolutie van festival naar jaarwerking als kunstencentrum) of vanuit het cultureel jeugdwerk (Villa Basta, Entrepot: vanuit het decreet op Jeugdwerking naar Kunstendecreet). Ook zien we een aantal culturele organisaties die bij gebrek aan hoop op ondersteuning via het lokaal cultuurdecreet (te snel) bij het Kunstendecreet komen aankloppen.

Het kunstendecreet wil een flexibel kader bieden voor de kunstensector. Wij constateren echter dat andere decreten (Lokaal Cultuurdecreet/ Erfgoeddecreet/ decreet voor Jeugdbeleid,...) vaak veel minder soepel zijn en weinig of geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen binnen hun terrein. Daarom pleiten we voor een evaluatie van de decreten en hun onderlinge relaties.  Een goede inschatting van de ontwikkelingen in de culturele sector als geheel zou kunnen leiden tot een betere, complementaire afstemming van de verschillende decreten op elkaar. 

Hoe kan een vruchtbare interactie over de diverse regelgevingen heen bevorderd worden, zonder dat deze commissie een opvangcentrum voor restcategorieën wordt? Wat te doen met waardevolle organisaties die buiten de lijntjes kleuren van de bestaande regelgevingen of die bij deze commissie aankloppen omdat ze een negatief advies verwachten bij hun voor de hand liggende subsidieverstrekker?

---de rol van andere overheden

Vele "grote" organisaties krijgen behalve binnen het Kunstendecreet nog andere ondersteuning, hetzij van de stad of gemeente, en van de provincie. Voor kleinere structuren, zoals de werkplaatsen en alternatieve managementbureaus, is dit in vele gevallen niet zo of gaat het om symbolische bedragen. Zij zijn vrijwel uitsluitend aangewezen op de ondersteuning binnen het kunstendecreet en kunnen bovendien meestal ook niet rekenen op eigen inkomsten door o.a. ticketverkoop of zaalverhuur.

Het decreet Lokaal Cultuurbeleid is bijna uitsluitend gefocust op organisaties die een gemeentebestuur als inrichtende macht hebben waardoor boeiende culturele initiatieven - die niet voldoen aan de hoge eisen van het Kunstendecreet - tussen wal en schip vallen. Het zijn bovendien net deze initiatieven die mee zouden kunnen helpen de sector van de cultuur- en gemeenschapscentra een nieuw elan te geven. Het uitgebreide netwerk van deze centra neemt immers een nauwelijks te onderschatten strategische positie in met betrekking tot de spreiding van alles wat er in het Kunstendecreet gemaakt wordt. De overheid dient zich meer dan ooit te bezinnen over de relatie tussen beide decreten. Immers, de toenemende klacht van vele kunstproducenten dat er voor hen steeds minder plaats is in het circuit van de cultuurcentra wijst op een groeiende lacune. De middelen en mogelijkheden van vele van deze centra zijn immers veel beperkter dan algemeen wordt aangenomen. De versnippering is groot en hun statuut verschilt van gemeente tot gemeente waardoor hun autonomie ook heel erg kan fluctueren.


---positie ten opzichte van Fondsen

Deze BC vermoedt dat bepaalde dossiers bij haar terechtkomen omwille van verzuurde relaties met andere BC’s of fondsen (Filmfestival Gent, …). Rond Passa Porta, Het Beschrijf, het Poëziecentrum en Behoud de Begeerte zou ook meer duidelijkheid moeten komen betreffende de inschakeling van een beoordelingscommissie uit het kunstendecreet dan wel het Fonds voor de Letteren.



Infrastructuur

De meeste kunstencentra en werkplaatsen beschikken voor hun werking over een eigen infrastructuur. Ze zijn of eigenaar, huurder of gebruiker op basis van het erfpachtprincipe.
Een infrastructuur beheren en zo mogelijk uitbouwen tot een aantrekkelijk geprofileerde werkplek vereist veel energie maar ook een extra financiële input. Meestal zijn er hieraan ook extra personeelsuitgaven gekoppeld. Vooral de centra die een groot publieksbereik genereren, dragen daarbovenop – bijna rechtstreeks evenredig - zware infrastructuurlasten. Een grote publiekscapaciteit vereist immers extra aandacht voor veiligheid, bereikbaarheid, horeca, hygiëne etc. De beoordelingscommissie merkt op dat er in deze materie twee snelheden worden gehanteerd, namelijk voor de organisaties die hun infrastructuurlasten kunnen laten financieren via hun inrichtende macht (Vlaamse Gemeenschap, provincie of stad; bvb. Kaaitheater, Beursschouwburg…) enerzijds en voor de centra of werkplaatsen die hun infrastructuur integraal beheren via hun eigen juridische structuur (bvb.Vooruit, Stuk, Monty,...) anderzijds. In het eerste geval worden de kosten meestal volledig gedragen door die overheden door middel van extra infrastructuur- en personeelskredieten. De tweede categorie moet hiervoor in regel zelf op zoek gaan naar middelen. Vaak wordt dan ook een deel van het artistieke budget opgeslokt door noodzakelijke investeringen in infrastructurele werken. Dit gevaar bestaat vooral voor beginnende organisaties.

De beoordelingscommissie acht het wenselijk dat met deze vaststelling kan worden rekening gehouden bij het bepalen van de uiteindelijke subsidiesom. De beoordelingscommissie stelt in de marge ook vast dat de beperkte budgetten van het Fo.C.I. (Fonds Culturele infrastructuur) in toenemende mate de grote investeringsbehoeften van de sector niet meer kan invullen waardoor er een beleid met twee snelheden dreigt te ontstaan. Eén en ander moet hoe dan ook ingebracht worden als knelpunt bij de evaluatie van het kunstendecreet. Een betere samenwerking tussen verschillende overheden (lokaal, regionaal, de gemeenschappen) zou in bepaalde gevallen soelaas kunnen bieden, zeker in Brussel. 

Het is bovendien duidelijk dat Brussel blijft kampen met een tekort aan pure repetitieruimte en ateliers. De hoge concentratie aan kunstenaars creëert een zeer grote behoefte aan werkruimte, wat een grote druk legt op de bestaande werkplaatsen en kunstencentra. Hier zou een gesprek met de vele gemeenschapscentra die vaak over een goede infrastructuur beschikken een denkpiste kunnen zijn (denk aan de samenwerking tussen Les Bains:: en Ten Weyngaert).

Bij enkele dossiers kwamen we onduidelijkheden tegen betreffende de infrastructuur (Les Bains, Villanella, …). Op het ogenblik van de beoordeling van een dossier is de infrastructuur vaak echter van cruciaal belang. Wij pleiten in de toekomst dan ook voor zo duidelijk mogelijke toelichtingen over de evolutie van dergelijke dossiers, zelfs tijdens de beoordelingsprocedure, zeker in geval van onduidelijkheid.





Financiële groei (of inkrimping)

Ook in deze ronde was er een groot aantal nieuwkomers. Velen staan aan het begin van hun ontwikkeling en moeten nog doorgroeien naar hun ‘natuurlijke’ omvang of formaat. Zonder te willen pleiten voor een automatische en systematische toename van de werkingsbudgetten, wil de commissie er toch op wijzen dat bijkomende middelen voor een aantal werkplaatsen, festivals en kunstencentra noodzakelijk zullen zijn. Het heeft immers geen zin om nieuwe organisaties in hun ambities te steunen door ze een opstartsubsidiebedrag toe te kennen en ze daarna te beperken in hun groei naar volwaardige, professionele organisaties. Dat zou ook het effect van de investering van overheidsgelden in deze organisaties teniet doen. Daarnaast blijft een aantal organisaties onder hun capaciteiten draaien omdat ze tijdens de afgelopen subsidierondes meermaals min of meer stagneerden: buda, NoNa, WP Zimmer, argos (cf. prioriteitenlijst onder 1.4) en dit ondanks het advies van de commissie en de vraag van de sector. 

Waarom worden er zoveel spectaculaire stijgingen aangevraagd? Moeten organisaties in hun ontwikkeling steeds mikken op schaalvergroting? Een opvallend aantal organisaties vraagt zonder verpinken een verdubbeling aan van het huidige budget. Wij hopen op meer gezond verstand en realiteitzin bij deze organisaties in de toekomst. 

De commissie vindt het noodzakelijk te wijzen op een heikel punt in de functionering van de werkplaatsen. De budgetten die deze organisaties toegekend krijgen, moeten de artistieke projecten van de kunstenaars die bij hen onderdak vinden niet (volledig) bekostigen. Wel moeten ze beschikken over een artistiek budget om waar nodig artiesten te ondersteunen en zonder dossierdwang te laten werken tot ze rijp zijn om het gesprek aan te gaan met partners voor hun project.

Artiesten kunnen als individu een projectaanvraag indienen en een werkplaats kan dit budget op hun vraag mee beheren. Het probleem is vooral dat er tot op heden voor alles een dossier gemaakt dient te worden en extra budget gezocht, waardoor de dossierlast groot is en er bovendien steeds een lange tijd ligt tussen het plan en het kunnen beginnen werken. Artiesten gaan daardoor ook vaak te vroeg over tot het indienen van een projectdossier. Beter zou zijn om budget vrij te maken voor onderzoek. Het maken van een dossier voor onderzoek weegt in verhouding zwaarder omdat het om erg kleine budgetten en vrij vage ideeën gaat. Wie na grondig onderzoek overgaat tot het samenstellen van een dossier heeft veel meer in handen om een kwalitatieve aanvraag te doen.

Om de transparantie van de werking van de commissie en de communicatie met de sector te bevorderen,  zou de commissie graag de adviezen én de geadviseerde bedragen openbaar maken.


Multidisciplinair

Een aantal multidisciplinaire organisaties lijkt te menen dat zowat alle ‘standaard’-disciplines in hun huis vertegenwoordigd moeten zijn, ook al zijn ze daarin minder onderlegd en ligt hun specialisatie daar niet. De commissie pleit voor een werking die enkel werkt met de disciplines waarin men gespecialiseerd is. Het aanbod in het kunstenveld is groot genoeg om deze eventuele regionale lacunes op te vullen. Een samenwerking met huizen in de regio die zich toeleggen op deze discipline is aangewezen. Indien men toch kiest voor bepaalde disciplines, vraagt de commissie uitdrukkelijk om de nodige expertise te voorzien (intern of extern).





Algemeen wil de commissie er voor waarschuwen dat een al te krenterige behandeling van kunstencentra, festivals en werkplaatsen hun werking ernstig kan hypothekeren. 

Tegelijkertijd pleit de commissie voor een blijvende inachtneming van complementariteit in de werking en regionale spreiding van de werkvormen, om het overaanbod in te perken.
Procedure boordeling: werkwijze, timing, deontologie


Beoordelingscriteria 


Bij het afwegen van de individuele dossiers hanteerde de commissie voornamelijk volgende criteria:


-een helder geformuleerde, coherente artistieke visie over de eigen werking

-de wijze waarop deze visie in concrete actieplannen wordt vertaald (keuze van kunstenaars en artistieke activiteiten)

-de integratie van een internationale werking. Vooral voor kunstencentra is de voeling met internationale ontwikkelingen en de weerslag daarvan op de werking belangrijk. Dit geldt ook voor werkplaatsen, al kan de voeling met het internationale daar een impact hebben op een minder zichtbare manier.

-de realiteitszin van het dossier over het algemeen en meer bepaald de praktische organisatie van de vereniging: organigram, personeelsbeleid, planning, begroting, aanpak van de diverse taken

-kennis van de eigen sector (en breder: het culturele werkveld)

-een concreet uitgewerkt, strategisch en haalbaar publieksbeleid 

-de ruimte die wordt gegeven aan onderzoek en archivering

-specifiek voor kunstencentra: de uitbouw van een strategische en haalbare publiekswerking

-specifiek voor festivals: samenhang, dramaturgie, relevantie van de programmatie binnen het huidige landschap, de artistieke meerwaarde van de verschillende onderdelen / voorstellingen van het programma en hoe die zich tot elkaar verhouding (hierover meer op p. 7 onder festivals), de duiding van de specifieke partners van het festival en hun inbreng, de duiding van de autonomie van het festival tov eventuele partners.


Verloop van de beoordelingen:

Onmiddellijk na de aanstelling van de BC moesten de structurele subsidieaanvragen geëvalueerd worden. De strakke deadline en het grote aantal dossiers lieten nauwelijks toe voldoende tijd vrij te maken voor het basisoverleg: de afbakening en definiëring van de werkvormen, de onderlinge afstemming van de visies van de commissieleden. 
Dit basisoverleg was echter absoluut noodzakelijk om 2 redenen. De niet-stringente afbakening van de werkvormen in het kunstendecreet en de mix van de BC uit ervaren en nieuwe commissieleden, een samenstelling die wij sterk onderschrijven. 

Bij deze blijven wij pleiten voor plaatsbezoeken, een werkwijze die tot nog toe in deze beoordelingsperiode ontbrak, maar waar wij de komende periode zeker tijd voor zullen vrij maken. De vorige commissie heeft (telkens met zoveel mogelijk commissieleden) alle in de vorige ronde erkende kunstencentra en werkplaatsen bezocht, met uitzondering van deze die voorafgaandelijk reeds werden bezocht. 
Deze plaatsbezoeken acht de commissie van groot belang omdat de infrastructuur en de locatie van de kunstencentra erg bepalend zijn voor het beeld dat men zich van de organisatie kan vormen. Dit geldt nog meer voor de werkplaatsen, omdat ze slechts een beperkt aantal toonmomenten organiseren en/of experimenteel werken. 
De werkbezoeken gelden als kennismaking met de infrastructuur en de werking van de organisaties. Gezien het grote aantal dossiers dat deze commissie te verwerken krijgt, is dat geen overbodige luxe. Naar aanleiding van zo’n bezoek worden geen voorbarige conclusies getrokken. De commissie beseft dat een momentopname als een plaatsbezoek, niet per definitie representatief is voor de bedrijvigheid of de algemene gang van zaken van een kunstencentrum, festival of werkplaats. Het dossier blijft uiteraard de belangrijkste factor bij de totstandkoming van het advies.


Periode na de indiening van dossiers:

Alle dossiers werden door de leden van de commissie gelezen. Daarenboven werd elk dossier door 2 commissieleden grondig doorgelicht. Zij brachten daarvan verslag uit op de commissievergadering. De leden namen telkens ook kennis van de zakelijke evaluatie van het dossier door het IVA.  Daarna werd door alle aanwezige leden gezamenlijk overleg gepleegd en overgegaan tot een besluit in verband met het preadvies. Dit gebeurde meestal met consensus. In de zeldzame gevallen waarbij de meningen uiteenliepen, werd er gestemd.

Veel tijd kroop er in de budgetoefening. Streng maar rechtvaardig maakten we een basisbeoordeling op maat van het dossier. Nadien haalden we in het kader van een optimale verdeling van het totaalbudget van de BC van alle organisaties terug een beetje af. Tijdens die budgetoefening koos de BC – na lang discussiëren – om de kleinere organisaties, i.c. werkplaatsen en festivals, in verhouding een aanzienlijke verhoging van de middelen toe te kennen. Enkel dit zou een werkbare financiering opleveren. Immers, voor de kleine organisaties kan met weinig middelen een groot verschil gemaakt worden. Voor heel wat van deze kleinere organisaties is overigens de groei zonder meer niet de ambitie. Bij de grotere organisaties, i.c. kunstencentra, koos de BC vrijwel steeds voor budgetstagnering of zeer lichte verhogingen. Hier hebben we wel getracht organisaties met groeikracht uit de wind te zetten. We maakten een "prioriteitenlijst" die we toevoegden aan onze verslagen. Deze prioriteitenlijst is echter geenszins gerespecteerd. 

De reacties op de preadviezen werden door de commissieleden grondig gelezen en waren aanleiding voor een herevaluatie van het dossier.


Deontologie

Bij het bespreken en beoordelen van de dossiers hebben commissieleden die op enigerlei wijze betrokken waren bij de betreffende organisatie (via een mandaat in de raad van bestuur van de organisatie of zelfs via samenwerking op de vloer) óf de vergadering verlaten óf het woord niet genomen in de vergadering.