Oswald Spengler over de pers

Uit: Der Untergang des Abendlandes (1917 en 1922)
Werkvertaling, zo dicht mogelijk bij de brontekst.
Gebaseerd op de uitgave van Albatros Verlag, Mannheim, 2011, p. 1137 en volgende (hoofdstuk: Philosophie der Politik) 
Let op de oorlogsbeeldentaal. 


“De Europees-Amerikaanse politiek schiep (…) door de pers een krachtveld van geestelijke en geldspanningen over de hele aarde heen, waarin elk individu een plaats heeft, zonder dat dit tot zijn bewustzijn doordringt, zodat hij moet denken, willen en handelen zoals een heersende persoonlijkheid ergens ver weg het voor doelmatig houdt. (…) De pers en, daarmee verbonden, de elektrische nieuwsdienst houden het bewustzijn [of wakkerzijn, Dt. Wachsein] van hele volkeren en continenten onder het verdovende trommelvuur van zinnen, motto’s, standpunten, scènes, gevoelens, dag na dag, jaar na jaar, zodat elk ik nog slechts het product is van een reusachtig geestelijk Iets. (…) 

Buskruit en boekdruk horen samen, beide in de hoge Gotiek uitgevonden, beide uit Germaans technisch denken, als de twee grote middelen van faustische afstandstactiek. De Reformatie zag bij het begin van de Late Periode [Spätzeit, voor Spengler de overgang van cultuur naar civilisatie] de eerste vlugschriften en het eerste veldgeschut, de Franse Revolutie (…) beleefde de eerste brochurestorm in de herfst van 1788 en bij Valmy de eerste massabeschieting door een artillerie. Maar daarmee verheft het in groten getale geproduceerde, over eindeloze vlakten verspreide gedrukte woord zich tot een ontzettend wapen voor wie het weet te bedienen. In Frankrijk in 1788 ging het nog om een oorspronkelijke uitdrukking van privé-overtuigingen, maar in Engeland was men al begonnen, de indruk op de lezer planmatig te sturen. De oorlog die met artikelen, vluchtbladen en onechte memoires vanuit Londen op Franse bodem tegen Napoleon werd gevoerd, is het eerste grote voorbeeld. De individuele bladen uit de tijd van de Verlichting vormen zich om tot ‘de Pers’, een woord met veelbetekenende anonimiteit (voetnoot: en gelijkluidend met ‘de Artillerie’). De persveldtocht ontstaat als de voortzetting – of de voorbereiding – van de oorlog met andere middelen en zijn strategie van voorhoedegevechten, schijnmaneuvers, overvallen, stormaanvallen wordt in de 19e eeuw dusdanig geperfectioneerd dat een oorlog al verloren kan zijn nog voordat het eerste schot valt – omdat de pers hem intussen gewonnen heeft.

Vandaag zijn we zo machteloos uitgeleverd aan het effect van deze geestelijke artillerie dat nauwelijks iemand voldoende innerlijke afstand kan vinden om het ontzettende van dit schouwspel te ontwaren. De Wil tot Macht in zuiver democratische vermomming heeft zijn meesterstuk zo vervolmaakt dat het vrijheidsgevoel van de onderdanen, die meer geknecht zijn dan ooit tevoren, zelfs nog gestreeld wordt. De liberale burgerzin is trots op de afschaffing van de censuur, de laatste hindernis, terwijl de dictator van de pers – Northcliffe! – de slavenhorde van zijn lezers onder de knoet van zijn hoofdartikelen, telegrammen en illustraties houdt. De democratie heeft het boek uit het geestesleven van de volksmassa’s verdrongen en het volledig vervangen door de krant. De boekenwereld, met zijn rijkdom aan standpunten, die het denken tot selectie en kritiek noopte, is enkel nog voor kleine kringen een echt bezit. Het volk leest één krant, ‘zijn’ krant, die dagelijks in miljoenen exemplaren  alle huizen binnendringt, de geesten vanaf de vroege ochtend in zijn ban houdt, die met haar bijlagen de boeken in de vergetelheid duwt en, wanneer het een of ander toch eens onder de aandacht komt, het effect ervan met voorgekauwde kritiek neutraliseert.

Wat is waarheid? Voor de massa is waarheid datgene wat men steeds weer leest en hoort. En dan mág er nog ergens een arme drommel zitten die redenen verzamelt om ‘de Waarheid’ vast te stellen – het blijft zijn waarheid. De andere, publieke waarheid van het ogenblik, de enige waarop het in de Feitenwereld (*) van de effecten en de successen aankomt, is vandaag een product van de pers. Wat zij wil, is waar. Haar bevelhebbers produceren, herscheppen, verwisselen Waarheden. Drie weken persarbeid en de hele wereld heeft de Waarheid herkend (*). De argumenten zijn onweerlegbaar zolang er geld voorhanden is om ze ononderbroken te herhalen. Ook de antieke retoriek was op de indruk en niet op de inhoud toegespitst – Shakespeare heeft in de lijkrede van Antonius briljant getoond waar het op aankwam  – maar ze beperkte zich tot de aanwezigen en tot het ogenblik zelf. De dynamiek van de pers daarentegen wil voortdurende effecten. Zij moet de geesten voortdurend onder druk houden. Haar argumenten zijn weerlegd zodra de geldmacht aan de zijde van de tegenargumenten het overwicht krijgt en zijn standpunten nog vaker aan alle oren en ogen voorlegt. Precies op dat ogenblik draait de magneetnaald van de publieke opinie naar de krachtiger pool. Iedereen is meteen van de nieuwe waarheid overtuigd. Men is plots uit een dwaling ontwaakt.

Met de politieke pers ontstaat ook de behoefte aan algemene schoolse vorming, een behoefte die in de Antieke Tijd volledig ontbrak. Daarin schuilt een in hoge mate onbewuste drang om de massa’s als objecten (onderdanen?) van de partijpolitiek (onder de vleugels van het machtsmiddel krant te scharen/dem Machtsmittel der Zeitung zuzuführen). De idealisten van de vroege democratie beschouwden dat als Verlichting, zonder bijgedachten, en ook vandaag nog zijn er hier en daar stommelingen/sufferds/domoren die zich begeesteren/… bij de gedachte aan persvrijheid, maar net zo krijgen de Caesars van de wereldpers (de) vrije baan.  Wie heeft leren lezen, valt ten prooi aan haar macht, en in plaats van de gedroomde zelfbeschikking ontwikkelt de late (späte) democratie zich tot een radicale vorm van ‘beschiktworden’/bepaald worden door de machten aan wie het gedrukte woord toebehoort.

Vandaag vechten kampen tegen elkaar om de tegenstander dit wapen uit handen te rukken. In de naïeve/aandoenlijke beginperiode van de krantenmacht werd de vuurkracht ingeperkt door allerlei vormen van verbod vanwege de censuur /… [korter], waarmee de aanhangers van de traditie zich te weer stelden en het burgerdom riep uit dat de vrijheid van de geest in gevaar was. Nu gaat de massa [cf. Ortega y Gasset] rustig zijns weegs/haar eigen gang; ze heeft deze vrijheid definitief veroverd, maar op de achtergrond en buiten het zicht bestrijden deze nieuwe machten elkaar doordat ze de pers opkopen. Zonder dat de lezer het merkt, verandert de krant en daardoor ook hijzelf van gebieder. [voetnoot: Als voorbereiding op de [eerste] Wereldoorlog werd de pers van ganse landen financieel onder het commando van Londen en Parijs gebracht en daardoor werden de volkeren in die landen in een strenge geestelijke slavernij gevoerd/… . Hoe democratischer de innerlijke vorm van een natie, des te makkelijker en verregaander zij aan dit gevaar ten prooi valt. Dat is de stijl van de 20e eeuw. Een democraat van de oude stempel zou vandaag niet vrijheid voor de pers eisen, maar vrijheid van de pers, maar intussen zijn de leiders veranderd in ‘gearriveerden’, die hun positie tegenover de massa moeten veiligstellen.] Het geld triomfeert/zegeviert ook hier en dwingt de vrije geesten tot dienstbaarheid. Geen dierentemmer heeft zo veel macht over zijn meute. Men laat het volk als lezersmassa los en het stormt door de straten, werpt zich op het gemerkte/aangegeven doel, dreigt en slaat vensters in. Een wenk/Eén teken aan de persstaf en het volk wordt stil, het gaat naar huis. De pers is vandaag een leger met zorgvuldig georganiseerde legeronderdelen/wapens, met journalisten als officieren, lezers als soldaten. Maar het is hier zoals in elk leger: de soldaat gehoorzaamt blind en veranderingen van oorlogsdoel en operationeel plan/campagneplan gebeuren buiten zijn weten. De lezer weet niets van wat men met hem van plan is en hij hoeft daar ook niets van te weten en hij hoeft ook niet te weten welke rol hij op die manier/aldus speelt. Een ontzettender/… satire op de vrijheid van gedachte bestaat niet/kan men niet bedenken. Ooit mocht men het niet wagen vrij te denken; nu mag het, maar men kan het niet meer. Men wil enkel nog denken wat men moet willen, en net dat beschouwt men als zijn vrijheid.

En de andere zijde van deze late/moderne (?) vrijheid: het is iedereen toegestaan te zeggen wat hij wil; maar het staat de pers vrij, daarvan kennis te nemen of niet. Zij kan elke ‘Waarheid’ tot de dood veroordelen door haar niet aan de wereld kenbaar te maken, een vreselijke censuur van het zwijgen die des te almachtiger wordt naarmate de slavenmassa van de krantenlezers het bestaan ervan niet eens opmerkt. [voetnoot: De boekenverbranding van de Chinezen (zie p. 1104) is in vergelijking daarmee onnozel/onschuldig/van geen betekenis.] Hij duikt, zoals overal/ook elders in de geboorteweeën van het cesarisme, een stuk verzonken Frühzeit op [voetnoot: zie p. 1106]. De boog van de gebeurtenissen is zich aan het sluiten. Net zoals in de gebouwen van beton en staal nog eenmaal de uitingsdrang van de vroege gotiek tevoorschijn treedt, maar nu koud, beheerst, beschaafd/geciviliseerd, zo dient zich hier de ijzeren machtswil van de Gotische kerk over de geesten aan – als ‘vrijheid van de democratie’. Het tijdperk van het ‘Boek’ begint bij de Gotische preek en eindigt bij de moderne krant. Boeken zijn een persoonlijke uitdrukking, preek en krant gehoorzamen aan een onpersoonlijk doel. De jaren van de scholastiek vormen in de wereldgeschiedenis het enige voorbeeld van een geestelijke cultuur/discipline/… (Dt. Zucht) die doorheen alle landen geen enkel schriftstuk, geen enkele rede, zelfs geen gedachte naar voren liet treden die inging tegen de gewilde eenheid. Dat is geestelijke dynamiek. Antieke, Indische, Chinese mensen zouden dit schouwspel ontzet hebben aanschouwd. Maar precies dat keert als noodzakelijk resultaat/… van het Europees-Amerikaanse liberalisme terug, zoals Robespierre het uitdrukte: “Het despotisme van de vrijheid tegen de tirannie”. De brandstapel wordt vervangen door het grote zwijgen.

De dictatuur van de partijleiding steunt op de dictatuur van de pers. Door het geld tracht men lezersscharen/lezershorden en hele volkeren uit de horigheid van de vijand te ontrukken en onder de eigen gedachtendiscipline te scharen/brengen. Hier vernemen ze alleen nog wat ze moeten weten en een hogere wil vormt het beeld van hun wereld/hun wereldbeeld. Men moet de onderdanen niet meer tot wapendienst verplichten, zoals de vorsten van de barok. Men zweept hun geesten op, door artikels, telegrammen, beelden – Northcliffe! – tot ze wapens eisen en hun leiders tot een strijd/kamp dwingen waartoe zij/… gedwongen wilden worden.
Dat is het einde van de democratie. Terwijl in de wereld van de Waarheden het bewijs de doorslag geeft, is dat in de Feitenwereld het succes. Succes betekent : het triomferen van een bestaansstroom (-stroming?) over een andere. Het leven heeft zich doorgezet; de dromen van de wereldverbeteraars zijn werktuigen van herennaturen (?) geworden. In de late/… democratie treedt het ras naar buiten [bricht hervor] en knecht de idealen of werpt ze lachend in de afgrond. Zo was het in het Egyptische Thebe, in Rome, in China, maar in geen andere civilisatie nam de Wil tot Macht een zo onverbiddelijke vorm aan. Het denken en daardoor ook het handelen van de massa wordt onder ijzeren druk gehouden. Daarom, en alleen daarom, is men lezer en kiezer, dus in tweevoudige slavernij, terwijl de partijen gehoorzame volgelingen van enkelen worden, waarover het cesarisme nu reeds zijn eerste schaduw werpt. Net zoals de Engelse monarchie in de 19e eeuw worden de parlementen in de 20e eeuw langzaam aan een plechtstatig en leeg schouwspel. Toen werden de scepter en de kroon, nu de volksrechten (mensenrechten?) met groots ceremonieel vóór/voor de massa heen gedragen en des te pijnlijker geacht/… naarmate ze minder betekenen. Dat is de reden waarom de slimme Augustus geen gelegenheid verzuimde om de oude heilige gebruiken van de Romeinse vrijheid te beklemtonen/benadrukken. Maar de macht verschuift (verplaatst zich) vandaag reeds uit/van de parlementen naar privé-kringen/private kringen en evenzeer/ook verworden/… (herabsinken) de verkiezingen onophoudelijk tot een komedie, voor ons net zoals voor Rome. Het geld organiseert het gebeuren in het belang van hen die het bezitten [voetnoot: Hier ligt het geheim waarom alle radicale, dus arme partijen noodzakelijk de werktuigen van de geldmachten (in Rome de equites, vandaag de beurzen) worden. In theorie vallen ze het kapitaal aan, in de praktijk echter niet de beurs, maar in het belang van de beurs de traditie. Dat was ten tijde van de Gracchen evenzeer het geval als nu, en zelfs in alle landen. De helft van de leiders van de massa’s is door geld, ambten, deelname aan zaken te koop en met hen, de hele partij.] en de verkiezingshandeling wordt een afgesproken spel, dat als zelfbeschikking van het volk geënsceneerd is. En terwijl een verkiezing oorspronkelijk een revolutie in legitieme vorm was, zo is deze vorm intussen uitgeput en men “kiest” zijn lot weer met de originele middelen van bloedig geweld, wanneer de politiek van het geld ondraaglijk wordt.

Door het geld vernietigt de democratie zichzelf, nadat het geld de geest vernietigd heeft. Maar precies omdat alle dromen vervlogen zijn dat de werkelijkheid zich ooit door de gedachten van een of andere Zenon of Marx zou laten verbeteren en omdat men geleerd heeft dat in het rijk van de werkelijkheid de ene machtswil enkel door een andere machtswil omvergeworpen kan worden – dat is de grote ervaring in het tijdperk van de vechtende staten – ontwaakt eindelijk een diep heimwee naar alles wat nog overeind blijft van de oude, edele tradities. Men is de geldeconomie kotsbeu (müde bis zum Ekel). Men hoopt op een verlossing in om het even welke richting, op een echte toon van eer en ridderlijkheid, van inwendige adel, van ontzegging en plicht. En nu breekt de tijd aan waarin in de diepte de vormrijke (formvoll) machten van het bloed opnieuw ontwaken, die door het rationalisme van de grote steden verdrongen werden. Al wat aan dynamische traditie, aan oude adel voor de toekomst gespaard is gebleven, aan voorname, boven het geld verheven zeden, alles wat in (uit) zichzelf sterk genoeg is om, naar het woord van Frederik de Grote dienaar van de staat te zijn in harde, onbaatzuchtige, zorgzame arbeid, (gerade) in het bezit van een grenzenloos geweld/macht/ gezag/autoriteit (im Besitz einer schrankenlosen Gewalt), alles wat ik als aan het kapitalisme tegengesteld socialisme benoemd/aangeduid/… heb, dat alles wordt plotseling het verzamelbekken van reusachtige levenskrachten. Het cesarisme groeit op de bodem van de democratie, maar zijn wortels rijken diep in de ondergrond van het bloed en de traditie. Zijn macht/gezag/… heeft de antieke Caesar aan het tribunaat te danken, maar zijn waardigheid en daarmee ook zijn uithouding (duur) bezit hij als Princeps (?). Ook hier ontwaakt de ziel van de vroege gotiek nog een keer: de geest van de ridderorden overwint het roofzuchtige Vikingdom (?). Ook als de machthebbers van de toekomst, wanneer de grote politieke vorm (?) van de cultuur onherroepelijk verdwenen/… (zerfallen) is, de wereld als privé-bezit overheersen, dan nog houdt deze vormloze en grenzeloze macht toch een opgave in, namelijk de onvermoeibare zorg voor die wereld, die het tegengestelde is van alle belangen in het tijdperk van de geldheerschappij en die een groot eergevoel en plichtsbewustzijn vereist. Maar precies daarom bereikt nu de eindstrijd tussen democratie en cesarisme, tussen de leidende machten van een dictatoriale geldeconomie en de zuiver politieke wil tot ordening van de Caesars, nieuwe hoogten. Om dat te begrijpen, deze eindstrijd tussen economie en politiek, waarin de politiek haar rijk herovert, moeten we een blik werpen op de fysionomie/vormenwereld van de economische geschiedenis.